De firma Flintstone
Doe uw voordeel!
Maak gebruik van de promotiecode iDBlikRef (in te geven bij de bevestiging van het winkelmandje via de knop Bestellen) en ontvang bij een bestelling van minimum 4 artikels een korting van 40%!
De gewenste artikels worden in pdf bezorgd via mail. Hieronder de eerste alinea's van het artikel (uit tijdschrift iD - schooljaar 2011-2012).
In Spiennes, een plaatsje in Wallonië, hebben archeologen een uitgestrekte mijn gevonden waar mensen in de steentijd vuursteen opgroeven. De mijnwerkers waren hun tijd ver vooruit: ze vonden de industrie uit.
Tijdens de jonge steentijd of het neolithicum – de periode tussen ongeveer 5000 tot 2000 voor Christus – vestigden de eerste landbouwers zich in West-Europa. Om aan landbouw te kunnen doen, moesten ze bossen rooien. En ze bouwden boerderijen, die soms tot vijfentwintig meter lang waren en waarin ze heel wat hout verwerkten. Om bomen te kunnen rooien, hout te hakken en te timmeren gebruikten ze bijlen. Die maakten ze van steensoorten zoals silex of vuursteen. Dat verklaart waarom de mensen in de jonge steentijd vuursteenmijnen begonnen te ontginnen. Dat verklaart waarom de mensen in de jonge steentijd vuursteenmijnen begonnen te ontginnen.Bij ons hebben archeologen zulke mijnen aangetroffen in Spiennes en Obourg nabij Bergen in Henegouwen, in Haspengouw en in Nederlands-Limburg. De oudste sporen van mijnbouw in Spiennes dateren van 4300 voor Christus. De mijnen lagen langs de oevers van het riviertje La Trouille, waar vandaag de dorpjes Camp-à-Cayaux en Petit-Spiennes liggen.
Vuursteenknollen
In het begin groeven de mijnbouwers sleuven en putten in de grond, die tot vier meter diep waren. Dat was een vrij eenvoudige manier om stukken ruwe silex te verzamelen. Zulke brokken – men noemt ze vuursteenknollen – waren meestal niet groter dan zestig op veertig op twintig centimeter. Ook op de hellingen van heuvels, waar de vuursteen vaak aan de oppervlakte lag, hadden de mijnwerkers eerst genoeg aan eenvoudige greppels.
Later gingen ze de silex ook ondergronds ontginnen. Eerst groeven ze verticale schachten – doorgaans met een doorsnede van ongeveer een meter – door dikke lagen zand, grind en leem. Ze vonden de vuursteenknollen in krijt-‐ en kalklagen op zes à tien meterdiepte. Nadat ze op zo’n laag waren gestoten, delfden de mijnwerkers horizontale galerijen die een tachtigtal centimeter hoog waren. De arbeiders moesten daarin dus hurkend, knielend of liggend werken. Wellicht werden ze met touwen naar beneden gelaten. Als de vuursteenknollen in een bepaalde laag te klein of van slechte kwaliteit waren, groeven de mijnwerkers dieper, totdat ze een geode laag hadden gevonden. In Camp-à-Cayaux vonden ze op zestien meter diepte eindelijk knollen die tot drie meter lang, twee meter breed en dertig centimeter dik waren. Om die te bereiken, hadden ze zich door vijftien andere silexhoudende lagen heen
moeten graven.
Technische fiche
Over deze reeks
Een overzicht van teksten uit het archief van iD, aangevuld met werkbladen en lessuggesties. Elk artikel is apart bestelbaar. Klik hier voor meer info over dit archief of klik op de titel om een stukje van het artikel te lezen.
De gewenste artikels worden in pdf-formaat bezorgd via mail. De teksten bevatten geen fotomateriaal of ondersteunende beelden.